‘Morfine’, tik ik in in mijn Whatsappgeschiedenis. Het levert drie keer scrollen aan hits. De eerste ‘morfine’ komt uit december 2016, de meesten uit de zomer van 2017.
5 augustus 2017, een bericht van mama in onze familie-appgroep. “Ze hebben papa weer een halve dosis morfine gegeven. Ze wachten af maar willen met ons overleggen. Hij heeft moeite met ademhalen.”
2 uur en 36 minuten later op die 5 augustus 2017 weer een bericht van mama. “De arts is geweest. Papa kan niet meer eten en drinken en is benauwd. Ze gaan over op de hele dosis morfine. Hoelang het nog duurt kunnen ze niet zeggen, dat loopt van een paar dagen tot twee weken.”
1 minuut later gaan er zinnen met ‘morfine’ en ‘het is nu echt gedaan’ naar een paar vrienden en m’n gloednieuwe verkering. Hij en ik hebben dan zes weken een relatie, waarvan ik er vijf op reis was. ‘Zal ik met je meegaan?’, vraagt hij. Dat wil ik. Ik wil hem voorstellen aan mijn vader.
Mijn vader, die op dat moment zo weinig en tegelijk nog zoveel was. Zijn witte professorhaar dun, zijn ooit zo sprekende helblauwe ogen waterig. De helft van zijn gezonde gewicht heeft hij verloren, hij kan niet meer praten en is al een jaar niet meer in staat om op zijn benen te staan. Al zijn dagen zijn hetzelfde. Voor hem -hopelijk- een grote waas, voor ons niet om aan te zien. De Alzheimer vraagt het maximale van hem. Hij ligt, dut, gebaart, schreeuwt. Als zijn toestand het toelaat kan hij met een tillift van bed naar rolstoel getakeld worden. Zijn voedsel wordt gepureerd omdat hij zich anders verslikt- het hoesten wat daarop volgt kan hij fysiek niet meer aan.
Onder m’n bed
Ik leerde in die tijd hoe geblenderde biefstuk eruit zag, hoe ingewikkeld het is om een volwassen persoon te verschonen en dat gezonde ouders hebben een luxe is. En ik leerde over verzorgingshuizen. Over hun toegangscodes die zorgden dat bewoners niet konden uitbreken, over de liefde waarmee het meeste personeel dicht bij jouw ouder komt, over hoe ze steeds weer iets bedenken wat de achteruitgang op kan vangen. (Onrustig in de nacht? Dek ‘m toe met een verzwaard deken. Kan hij niet meer op z’n rug liggen omdat hij anders misschien z’n tong inslikt? We hebben nog zo’n soort boekensteunen, die houden hem op z’n zij).
Maar hoe lief, zacht en vindingrijk het zorgpersoneel ook is, toch bleef het een plek waar hij z’n laatste, te jonge jaren nooit had willen slijten. Wie wel. In de tijd dat ik puber was en met mijn moeder thuis voor hem zorgde, zei ik wel eens dat ik hem ‘nog liever onder mijn bed zou verstoppen dan naar zo’n tehuis zou doen’.
Want zo voelde het, we deden hem weg. Hij was niet goed genoeg meer voor deze snelle maatschappij. Uiteindelijk werd de dag dat hij naar het verzorgingstehuis ging de zwaarste dag die ik me kan herinneren. Al kwamen daar direct de voordelen: mijn vermoeide moeder kon na zeven jaar dag- en nacht (!) mantelzorgen naast een drukke baan weer op adem komen. Zij, mijn zussen en ik hadden het regelmatig gezellig met mijn vaders huisgenoten, leerden hun verzorgers en familie kennen, en diens verdriet. En mijn vader, die vergat langzaam dat hij daar zat. Meestal dan.
Broos
Die avond van 5 augustus 2017, lopen mijn vriendje en ik door de schemerige grijze gang van het verpleeghuis. We zeggen niks. Ik ben zenuwachtig. Sinds ik een week eerder terugkeerde uit Azië ben ik hier bijna elke dag geweest en hoewel mijn vaders aanblik went, doet het gevoel van ‘hoe zal ik hem nu in hemelsnaam weer aantreffen’ dat niet.
Als we zijn in dimlicht gehulde kamer binnenkomen is mijn vader niet meer wakker. Voorzichtig schuifelen we dichterbij zijn bed, waarin zijn tere lijf in de dekens weg is gezakt. Hij kijkt lief. Zijn blik is zacht, zijn broze hand warm. Ik onderdruk het bekende gevoel van schuld, van dat ik hem lastig kan vinden door alle zorgen die hij ons al jaren bezorgt. Hij kan er ook niks aan doen. “Dag pap.” Hij ademt met rustige, lange halen. Het benauwde gehijg en de machteloze geluiden die hij hiervoor maakte, zijn uit. “Dit is Marco.”
Het was de laatste keer dat ik hem levend zag. In de nacht die volgde was mijn moeder bij hem. De volgende ochtend, vroeger dan we allemaal verwacht hadden, belde ze: “Het is al gebeurd. Het spijt me, moekje.”
Zijn sterfdag is vandaag, op 6 augustus, drie jaar geleden. Een dag die zich al weken van te voren aankondigt en sluimerend nadert als een lang verwachte kinderverjaardag- maar dan zonder het euforische verjaardagsgevoel.
Rouw
In de afgelopen drie jaar probeerde ik erachter te komen wat mijn vaders lange, slopende ziekte betekent heeft voor mij en onze familie, probeerde ik te dealen met schuldgevoel (want heb ik écht wel alles gedaan voor hem wat ik kon?), geef ik het feit dat ik hem nooit écht zal leren kennen (ik was tien toen hij de eerste ziekteverschijnselen vertoonde) een plek en zag ik hoe slecht wij Nederlanders zijn in rouwen. We kunnen het niet: in onze pogingen het hoofd boven water te houden in dit hectische individualistische leven is er meestal geen plek om duurzaam stil te staan bij een dode naaste. Toegegeven: het past niet lekker in een Instagramvierkantje. Instagram zal het niet eens toelaten.
Een paar weken voor mijn vader stierf bezocht ik een traditionele begrafenis in het dorp Tana Toraja op het Indonesische eiland Sulawesi. Maanden, soms jaren houden ze daar een overledene in huis. Ze blijven deze persoon verzorgen en met hem of haar praten tot het tijd is voor een grootste begrafenis. Hoe dat samenleven met een dode ook mag ruiken: de dood is daar onderdeel van het dagelijkse leven en dat kennen we hier niet, terwijl de dood op zich één van de weinige duidelijkheden in het leven is.
Briefje
Ben niet bang voor rouw. Rouw betekent niet dat je alleen maar huilt en moeilijk bent om mee om te gaan. Het betekent dat er iets in je leven onomkeerbaar veranderd is- kijk alleen al naar hoe je vertrouwde gezinsdynamiek anders is vanaf dat moment.
Rouw is steeds langer in mijn geheugen graven tot ik mijn vaders stem weer voor de geest kan halen. Het is een briefje vinden waar hij iets op geschreven heeft, het welkome bewijs dat mijn vader echt ooit meer is geweest dan die slappe bejaarde in een rolstoel. Rouw is er elke dag en dat is goed. Het is de achterkant van liefde. Mijn rouw gaat verdomme wel om het verlies van mijn lieve vader, die, hoewel hij al jaren niet meer was zoals hij had gehoopt te zijn, er wás.
Lieve lezer, dank voor het lezen van mijn eenmalige terugkeer op dit blog